De
koning van Egypte werd farao genoemd.
De
farao leefde heel luxueus in een paleis vanaf zijn troon voerde hij
zijn taken uit.
De
Egyptenaren dachten dat de farao een levende god was.
De
Farao loste problemen en ruzies van andere mensen op.
Bij
speciale gelegenheden droeg de farao een kroon en een valse baard.